Zielig, vindt Marij. Ze heeft net begrepen dat de jonge hanen binnenkort de pan ingaan. Ik sta voor een dilemma. Hoe bot kan ik het brengen aan een achtjarige? Gewoon ‘maar wel lekker’ zeggen en verder negeren? Uitleggen dat je geen vlees kunt eten zonder te doden? Vragen of ze erbij wil zijn? Uiteindelijk hou ik het maar op een halfslachtig ‘kan niet anders’ en ‘goed leventje gehad’.
Niet dat Marij en haar zus van die teerhartige zieltjes zijn. Toen de hond ooit met een pas gevangen muis in de bek stond vroegen ze belangstellend: ‘Is ie dood’? Ik meende ze een uitweg te bieden door te opperen dat het diertje misschien van schrik bewusteloos was. Meewarige blikken waren mijn deel. Nou, dat dachten ze toch niet hoor.
Zelf werd ik vegetariër door een uitzending van de schooltelevisie waarin een koe werd gedood. Ik was er in één klap klaar mee, volledig overdonderd door het beeld van dat ineenstortende beest. Mijn moeder nam het vrij rustig op. Ze kookte gewoon twee potjes en later, toen mijn broertje ook op de vegetarische leeftijd kwam, vaker helemaal vleesloos.
In die tijd was vegetarisme geen gemeengoed. Bij mijn moeder thuis aten ze in de na-oorlogse jaren eens in de week vlees (en daarom ging ze graag bij een vriendinnetje spelen waar ze ’s zaterdags vet spek op brood kregen). In de jaren zeventig was vleesconsumptie dus nog een prettige verworvenheid, niet direct iets om principieel over te doen. Toen ik moeders lijfblad Margriet vroeg of ze niet eens wat vegetarische recepten konden plaatsen, kreeg ik een vriendelijk briefje retour waarin werd uitgelegd dat daar onvoldoende belangstelling voor was onder hun lezers.
Vegetarisme zou je kunnen opvatten als een rite de passage. Op een bepaald moment wordt je je bewust van wat je eet en vorm je daar een mening over. Dat is mooi en goed. Maar het argument dat je geen vlees wilt eten omdat het doden van dieren je tegenstaat volstaat uiteindelijk niet. Want het lastige is dat veganisten gelijk hebben: als je wel melk, kaas en eieren wilt eten, moeten die dieren toch óók dood.
(Als dit laatste je voor een raadsel stelt, het zit zo: om melk te kunnen geven moet een dier –ieder jaar- een jong krijgen. In grofweg de helft van de gevallen is dat jong van mannelijke kunne, die kan je verder nergens voor gebruiken dan voor vlees. Een deel van de vrouwelijke jongen evenzo, want overproductie loont niet. Eieren: om nieuwe leggende kippen te krijgen, moeten eieren worden uitgebroed. Ongeveer de helft van het broed bestaat uit haantjes.)
Toen ik begon te puberen werd niet opvallen onder klasgenoten tijdelijk mijn grootste streven en begon ik weer vlees te eten. Ik vond het lekker. Daarna sloeg ik door naar de andere kant; als ik vlees wilde eten moest ik op zijn minst niet bang zijn om te zien hoe een dier werd gedood.
Een snoek – dat ging. Een haan, op vijf meter afstand tussen de wimpers door – nog net. Toen hield ik het voor gezien. Ik concludeerde dat ik héél weinig vlees zou eten, als ik het zelf zou moeten doden. En ik accepteerde dat ik dat klusje liever aan anderen overliet terwijl ik zelf even iets anders ging doen.
Nu zou ik een vleesloos bestaan jammer vinden, maar niet onoverkomelijk. Een kaasloos leven daarentegen is in mijn ogen een straf. Daarom is goed vlees eten de enige weg die in culinaire zin voor mij openstaat.
Enfin, Marij zou ik na dit betoog al lang zijn kwijt geweest en het gevaar bestaat dat u, lieve lezer, zich inmiddels ook ongeduldig fronsend afvraagt waar dit blog naar toe gaat.
Nou, naar Surinaamse pom. Want daar komen onze hanen in terecht. B. doodt en slacht ze, en dan mogen ze een poosje in de vriezer. “Ah, ze gaan eerst op wintersport”, zei iemand laatst begripvol. Het invriezen heeft geen culinair doel, maar is een vorm van afstand nemen. Na een paar weken nodig ik dan een tafel vol eters uit, want pom is feesteten.
Het recept dat ik gebruik is een samenraapsel uit verschillende bronnen.
Een daarvan is het Groot Surinaams Kookboek, dat uit een tijd stamt waarin Surinaamse kookboeken nauwelijks verkrijgbaar waren. Het werd in 1979 als schoolboek samengesteld door de Stichting Eerste Surinaamse Huishoud- en Nijverheidsschool te Paramaribo. Een fijn boek met een ouderwetse sfeer, zowel in opmaak als in taal.
Een groot contrast met een andere bron: Mavis Kookt (editie 2008). Daarin zijn recepten opgetekend uit de Surinaamse keuken van Mavis Hofwijk, die een Surinaams cateringbedrijf runt in Amsterdam. Het aardige is, dat Mavis een vleesloos recept voor pom heeft ontwikkeld. Veganistisch zelfs, als je de roomboter vervangt door plantaardige margarine. Je vindt het hier.
Zo, eind goed al goed. Nu maar eens kijken waar Marij de voorkeur aan geeft.
Het recept voor de pom met haan (of kip) vind je hier.
Het recept voor de vegetarische pom vind je hier.
Veel plezier!